Kiezen voor lager of secundair onderwijs
(Of: er is meer dan alleen de derde graad secundair onderwijs.)
- Het lijkt voor de hand te liggen om je in de eerste plaats op oudere leerlingen te richten met je project,
bijvoorbeeld in de tweede of derde graad van het secundair onderwijs.
- Oudere leerlingen hebben immers al veel meer inhoudelijke kennis, hebben meer wetenschappelijke vaardigheden ontwikkeld
en zijn beter in staat om zelfstandig te werken.
- Bovendien kan citizen science ook als ‘promotie’
voor jouw tak van de wetenschap of studiegebied dienen om leerlingen aan te spreken die stilaan een studiekeuze moeten maken.
- Toch kan een keuze voor jongere leerlingen, ook in de lagere school, een grote meerwaarde betekenen voor citizen science.
We willen hier de verschillende voor- en nadelen van een citizen-scienceproject binnen de lagere en secundaire school naast elkaar leggen.
Opmerking
Het onderstaande model is een veralgemening. Niet elk kind ontwikkelt op dezelfde manier, en elk kind, elke leerkracht,
elke klas en school is verschillend.
- Lagere scholen die intensief inzetten op
of onderzoeksvaardigheden,
kunnen erg jonge leerlingen hebben die op een gelijk of hoger niveau wetenschappelijke taken kunnen uitvoeren dan oudere leerlingen.
- Omgekeerd werken sommige secundaire leerkrachtenteams heel sterk interdisciplinair en projectmatig.
Zo kan je langere tijd of frequenter aan de slag gaan met een citizen-scienceproject.
De punten van vergelijking in de tabel hieronder gaan dus niet op voor elke school in Vlaanderen,
maar zijn gebaseerd op de ervaringen van de lerarenopleiders onder de auteurs en hun gesprekken met leerkrachten in het veld.
Klik op de "i" voor meer info
Voor- en nadelen Lagere en Secundaire school
Ga met je muis over de afbeelding en klik op de delen in de tekening die oplichten. Leer meer over de
voor- en nadelen van een citizen-scienceproject binnen de lagere en secundaire school.
Leerling
- Jongere leerlingen zijn nog niet ‘vooringenomen’ ten opzichte van wetenschap.
Ze zijn vaak erg enthousiast en nieuwsgierig naar hoe de wereld in elkaar zit.
- Jongere leerlingen schatten hun eigen toekomstbeeld vaak veel meer ‘open’ in dan oudere leerlingen.
Oudere leerlingen zijn vaak meer vooringenomen voor of tegen bepaalde vakken of onderwerpen op school.
- Omdat de
voor alle lagere schoolkinderen dezelfde zijn, is het gemakkelijker
om een project af te stemmen op de
voor het lager onderwijs.
In het secundair onderwijs zijn de onderwijsdoelen verschillend voor elke studierichting.
- Oudere leerlingen zijn op cognitief, psychomotorisch en dynamisch-affectief vlak verder
ontwikkeld dan jongere leerlingen. Dat betekent onder meer dat ze taalvaardiger zijn,
beter probleemoplossend en
, complexere taken aankunnen en
zelfstandiger kunnen werken.
- Oudere leerlingen hebben meer kennis van de wereld en hebben meer inhoudelijke basiskennis.
Bovendien zijn ze door hun voorgaande schoolcarrière meer vertrouwd met onderzoek en
met
.
- Voor onderzoek waar een groot bereik van belang is, kan je jouw project richten op de
eerste graad. Daar zijn de eindtermen voor de hele eerste graad in elke klas dezelfde,
in tegenstelling tot de specifieke eindtermen van gespecialiseerde richtingen in de derde graad.
Leerkracht
In het lager onderwijs bestaat een cultuur van meer innovatieve lespraktijken.
Leerkrachten in het lager onderwijs zijn in mindere mate vakexperten dan hun collega’s in het secundair,
maar ze maken vaker gebruik van innovatieve en creatieve werk- en evaluatiemethodes.
Leerkrachten in het secundair onderwijs zijn vakexperten. Ze zijn inhoudelijk sterk en
kregen in hun vooropleiding meer diepgaande wetenschappelijke kennis mee dan hun collega’s
op de lagere school.
School
- Doordat in de lagere school minder verschillende leerkrachten in één klas komen, is er meer ruimte om projectmatig en vakoverschrijdend te werken dan in de secundaire school.
- Omdat in lagere scholen vaak een hele dag dezelfde leerkracht voor de klas staat, is er meer tijd om vaker en langer met citizen science bezig te zijn.
- Schoolteams zijn in de lagere school vaak kleiner dan in de secundaire school. Dat zorgt voor een grotere mate van flexibiliteit.
- Er is in de lagere school meer vrijheid en flexibiliteit om gedurende langere tijd met een project te werken dan in de secundaire school.
- Lagere scholen lijken vaker dan secundaire scholen sterker ingebed te zijn in hun buurt. Bovendien zijn ouders vaak sterker betrokken bij de school.
- In secundaire scholen zijn schoolteams vaak veel groter dan op de lagere school. Daardoor zijn er veel verschillende expertises in het schoolteam, maar dat maakt de school ook logger op organisatorisch vlak.
- In secundaire scholen is de dag helemaal opgedeeld in lesuren van 50 minuten. Meestal krijgt de klas elk lesuur van een andere leerkracht les. Dat betekent dat citizenscience-activiteiten die binnen de les moeten gebeuren, meestal in ‘spurtjes’ van minder dan 50 minuten moeten passen.
- Jongere leerlingen zijn nog niet ‘vooringenomen’ ten opzichte van wetenschap.
Ze zijn vaak erg enthousiast en nieuwsgierig naar hoe de wereld in elkaar zit.
- Jongere leerlingen schatten hun eigen toekomstbeeld vaak veel meer ‘open’ in dan oudere leerlingen.
Oudere leerlingen zijn vaak meer vooringenomen voor of tegen bepaalde vakken of onderwerpen op school.
- Omdat de
voor alle lagere schoolkinderen dezelfde zijn, is het gemakkelijker
om een project af te stemmen op de
voor het lager onderwijs.
In het secundair onderwijs zijn de onderwijsdoelen verschillend voor elke studierichting.
- Oudere leerlingen zijn op cognitief, psychomotorisch en dynamisch-affectief vlak verder
ontwikkeld dan jongere leerlingen. Dat betekent onder meer dat ze taalvaardiger zijn,
beter probleemoplossend en
, complexere taken aankunnen en
zelfstandiger kunnen werken.
- Oudere leerlingen hebben meer kennis van de wereld en hebben meer inhoudelijke basiskennis.
Bovendien zijn ze door hun voorgaande schoolcarrière meer vertrouwd met onderzoek en
met
.
- Voor onderzoek waar een groot bereik van belang is, kan je jouw project richten op de
eerste graad. Daar zijn de eindtermen voor de hele eerste graad in elke klas dezelfde,
in tegenstelling tot de specifieke eindtermen van gespecialiseerde richtingen in de derde graad.
In het lager onderwijs bestaat een cultuur van meer innovatieve lespraktijken.
Leerkrachten in het lager onderwijs zijn in mindere mate vakexperten dan hun collega’s in het secundair,
maar ze maken vaker gebruik van innovatieve en creatieve werk- en evaluatiemethodes.
Leerkrachten in het secundair onderwijs zijn vakexperten. Ze zijn inhoudelijk sterk en
kregen in hun vooropleiding meer diepgaande wetenschappelijke kennis mee dan hun collega’s
op de lagere school.
- Doordat in de lagere school minder verschillende leerkrachten in één klas komen, is er meer ruimte om projectmatig en vakoverschrijdend te werken dan in de secundaire school.
- Omdat in lagere scholen vaak een hele dag dezelfde leerkracht voor de klas staat, is er meer tijd om vaker en langer met citizen science bezig te zijn.
- Schoolteams zijn in de lagere school vaak kleiner dan in de secundaire school. Dat zorgt voor een grotere mate van flexibiliteit.
- Er is in de lagere school meer vrijheid en flexibiliteit om gedurende langere tijd met een project te werken dan in de secundaire school.
- Lagere scholen lijken vaker dan secundaire scholen sterker ingebed te zijn in hun buurt. Bovendien zijn ouders vaak sterker betrokken bij de school.
- In secundaire scholen zijn schoolteams vaak veel groter dan op de lagere school. Daardoor zijn er veel verschillende expertises in het schoolteam, maar dat maakt de school ook logger op organisatorisch vlak.
- In secundaire scholen is de dag helemaal opgedeeld in lesuren van 50 minuten. Meestal krijgt de klas elk lesuur van een andere leerkracht les. Dat betekent dat citizenscience-activiteiten die binnen de les moeten gebeuren, meestal in ‘spurtjes’ van minder dan 50 minuten moeten passen.
De verschillende doelgroepen kennen dus elk hun voordelen en nadelen. Sowieso pas je de activiteiten best aan in functie van
de vaardigheden van je doelgroep.
Wanneer je je richt op het onderwijs, kan je dus vanuit 2 perspectieven een keuze maken:
Ga je voor een bepaalde onderwijsdoelgroep met verworven en te verwerven competenties?
Je zal voor de verantwoordelijke leerkracht moeten aangeven
welke (leerplan)doelen of eindtermen de leerlingen kunnen bereiken.
2. Leerplandoelen of eindtermen
Werk je binnen je citizen-scienceproject aan bepaalde leerplandoelen of eindtermen?
Je kiest onrechtstreeks ook voor een bepaalde groep met al dan niet verworven competenties.
De leerwinst zal bijgevolg het hoogst liggen wanneer je de leerlingen acties laat ondernemen die nauw aansluiten bij al verworven competenties.
Kort samengevat kan je leerkrachten motiveren tot deelname door aan te tonen dat de leerwinst optimaal zal zijn bij de betrokken leerlingen.
Voorbeeld
“In het burgerwetenschappelijke project ‘Zuivere Lucht’
probeert men met verschillende onderzoeksprojecten de impact van schadelijke stoffen op de binnenluchtkwaliteit te beperken.
De leerlingen van stedelijke basisschool Het Pieterke in Antwerpen gingen aan de slag met het thema luchtkwaliteit.
Zelfs de kleuters droegen hun steentje bij aan het onderzoek, door bijvoorbeeld te tellen hoeveel auto’s, fietsers en voetgangers
in 10 minuten langs hun school kwamen. Burgerwetenschap voor elke leeftijd dus.
Lees hun verhaal.”