Experimenteren met de infiltrometer
In dit deel bepalen we eerst wat we willen meten.
Daarna leggen we uit hoe je tewerk gaat om wat je wil weten om te zetten in een experiment.
Wat wil je meten?
We hebben nu een infiltrometer om waarnemingen te doen.
- Maar wat willen we juist meten?
- Wat willen we weten over de bodem?
- We willen iets te weten komen over de bodemdoorlaatbaarheid van de bodem, maar wat willen we precies weten?
- Kunnen we wat we willen weten omzetten in een vraag?
- Kunnen we wat we willen weten meten met de infiltrometer?
Hieronder vind je een aantal vragen die we ons kunnen stellen om het verband tussen type bodem en bodemdoorlaatbaarheid te leren kennen.
Maar je kan zelf ook een vraag bedenken die meer geschikt is in je eigen omgeving of die je interessanter of belangrijker vindt.
Vraag 1:
Heeft het betrappelen van de bodem een effect op de bodemdoorlaatbaarheid?
Een grond die sterk aangedrukt is, noemen we een gecompacteerde bodem.
Om het effect hiervan te gaan onderzoeken, zoeken we 2 verschillende plaatsen op een grasveld waar we het experiment met de infiltrometer zullen uitvoeren.
- Plaats 1: Een plaats die druk belopen wordt.
- Plaats 2: Een plaats waar bijna niemand komt.
Vraag 2:
Welk type bodem heeft een voldoende groot infiltratievermogen om een stevige regenbui op te vangen?
Eerst enkele cijfers en feiten:
- Bij een hevige regenbui in België valt er 8 mm neerslag in minder dan 10 minuten. Zo een regenbui komt zo’n 2 keer per jaar voor volgens het KMI.
- In Vlaanderen is zo’n 20% van het oppervlak bebouwd en daardoor ondoordringbaar voor water.
- In stedelijk gebied loopt dit op tot 30%. Het water dat valt op dit ondoordringbaar oppervlak vloeit af naar het omliggende oppervlak.
Kies je voor deze onderzoeksvraag, dan meet je de doorlaatbaarheid van verschillende type bodems en bereken je nadien welke type bodem deze hevige regenbui kan opvangen.
Doe eerst dit experiment in gedachten.
Merk op
We meten neerslag in mm.
Wat dit juist wil zeggen en waarom we niet in liter meten, dit ontdekken we samen verder in de cursus.
Opdracht 2
Welke van volgende bodems heeft volgens jou het laagste infiltratievermogen? Wat vermoed je? Rangschik van klein naar groot.
Formuleer nu je eigen onderzoeksvraag!
Formuleer je eigen onderzoeksvraag en hypothese.
Je kan kiezen voor één van de 2 voorbeelden hierboven of zelf één bedenken.
Een hypothese is een veronderstelling van een antwoord op je vraag op basis van de kennis die je op dat moment hebt.
Een goede hypothese moet je experimenteel kunnen toetsen. Een hypothese moet bijgevolg deze kenmerken hebben:
- specifiek
- meetbaar
- weerlegbaar
- tot een voorspelling leiden
- Als je redenering klopt, dan gebeurt er tijdens het experiment wat je dacht dat er ging gebeuren.
- Toont je experiment achteraf het tegendeel, dan is je hypothese ontkracht en moet je een nieuwe hypothese formuleren.
Werk je experiment verder uit aan de hand van de 8 stappen van het onderzoekend leren
.
werkblad downloaden