Module 1 Module 2 Module 3 Module 4

Module 1
Verschuiving van seizoenen

Intro

De Ronde van Vlaanderen

Het onderzoek Fenologiescore Uitbreiding

De impact van klimaatverandering op de fenologie in Vlaanderen

Verschuiving in fenologie - algemeen Opdracht: voorbeelden en voor- en nadelen van verschuiving in de fenologie Gevolgen voor ecosystemen



De impact van klimaatverandering op de fenologie in Vlaanderen



Opdracht: voorbeelden en voor- en nadelen van verschuiving in de fenologie


  Opdracht 1

Voor deze opdracht wordt je klas opgedeeld in groepjes.

  • Hieronder vind je verschillende cases met een stukje tekst en een afbeelding
      Elke tekst verwijst naar een ander voorbeeld of voor- of nadeel van verschuivingen in de fenologie.
  • Lees de tekst en bekijk de afbeelding van de case die je leerkracht je toewijst.
  • Geef uitleg aan je klasgenoten over de aan jou toegewezen case.



Planten

Wetenschappers ontdekten dat sommige plantensoorten elk jaar vroeger blaadjes krijgen. Dit wordt gelinkt aan de omgevingstemperatuur die elk jaar vroeger begint te stijgen. Het effect is echter verschillend voor elke soort. Daardoor is het moeilijk om algemeen te zeggen dat blaadjes vroeger verschijnen door de vervroegde lente.

Ook de groeiperiode van planten lijkt te vergroten: enkele decennia geleden bevond de groeiperiode van de meeste planten in onze streken zich tussen eind april en eind oktober. Tegenwoordig is dit tussen februari en eind november. Doordat planten meer energie hebben (langere periodes van zonlichtopname en fotosynthese), krijgen ze meer kansen om extra te groeien en extra bloemen en vruchten aan te maken. Daardoor hebben ze ook meer, en vooral vroeger in het jaar, grondwater nodig. Hierdoor kan bij een droge lente de plant al vroeg in het jaar droogtestress ondervinden.

Fruitbomen starten de laatste decennia steeds vroeger met het aanmaken van bloemen en vruchten. Echter nemen ze hierbij ongewild ook een risico: de laatste jaren mislukken steeds meer fruitoogsten omdat bloemen door een vroege warmteprik op het einde van de winter al (te vroeg) openen en bijgevolg tijdens een (late) vorstperiode afsterven.

In Japan zijn de kersenbloesems traditioneel erg belangrijk. Daarom worden de data van de bloei van kerselaren al zeker 1250 jaar bijgehouden. De bloeiperiode van deze prachtige boom is de laatste decennia opvallend aan het vervroegen.

Slecht nieuws voor wie een pollenallergie heeft: uit studies blijkt dat het pollenseizoen vroeger start en bijgevolg langer duurt dan 40 jaar geleden.

Traditioneel begint het pollenseizoen ergens in februari of maart met de boompollen (vooral els en berk), gevolgd door de grasstuifmeelpollen. Grassenstuifmeel is de belangrijkste oorzaak van wat we in de volksmond ‘hooikoorts’ noemen. Grassen verspreiden gedurende een lange periode hun stuifmeel in de lucht, over het algemeen van mei tot juli of augustus. Dat komt door de verschillende bloeiperioden van de honderden soorten die samen de grassenfamilie vormen.
Dat er zoveel pollen in de lucht zitten, is slecht nieuws voor wie last heeft van hooikoorts. Veel patiënten hebben naast het traditionele niezen ook last van een piepende ademhaling, hoesten en benauwdheid. Volgens wetenschappers lijdt 1 op de 6 Belgen aan een pollenallergie, dat is ongeveer 16 procent.

Bronnen: vrt nieuws & Carbon Brief

Vogels

Sommige vogelsoorten vertrekken tegenwoordig later in het jaar op reis naar het zuiden, terwijl andere juist vroeger in de lente naar het noorden trekken.

Bijvoorbeeld

  • de tjiftjaf en de boerenzwaluw zijn altijd al een vroege zomergast in België geweest, maar vervroegen tegenwoordig hun vertrek uit Zuid-Europa nog eens met drie weken.
  • Ook de ooievaars komen de laatste drie jaar telkens al enkele weken vroeger terug uit het zuiden in vergelijking met de jaren daarvoor

Dit komt doordat de voorbije winters milder waren en er bijgevolg gemakkelijker voedsel gevonden werd. Daarom overwintert 85% van de ooievaars tegenwoordig in Spanje in plaats van in Afrika. Dit is dichterbij België, waardoor ze vroeger terug in onze streken aankomen.

Bron: vrt nieuws

Uit onderzoek blijkt dat meesjes in onze streken steeds vroeger hun eerste broedsel maken. Koolmezen en pimpelmezen zijn soorten die redelijk goed in staat zijn om steeds vroeger te broeden indien het klimaat dit toelaat. Hierdoor komt het beter uit dat hun eitjes gelijk blijven lopen met het moment dat de meeste rupsen in de bomen aanwezig zijn. (Dat is ook steeds vroeger in het jaar.)

Uit onderzoek blijkt dat sommige vogelsoorten in onze streken steeds vroeger hun eerste broedsel maken. Dit doen ze door de vervroegde lente: rupsen hangen steeds vroeger aan de bomen.
Echter lukt het vervroegen van het broedsel niet altijd bij alle soorten, bijvoorbeeld bij sommige soorten die een vogeltrek maken.

Zo is de bonte vliegenvanger een vogelsoort waarvan het aantal afneemt, omdat deze soort moeilijk met de huidige klimaatverandering om kan gaan.
De rupsen die zo graag gegeten worden door jonge vogels, komen vroeg in het jaar uit hun rupsenei, tegelijkertijd met het vroeger ontluiken van de bladeren van de zomereik. De vliegenvangers komen echter niet op tijd terug uit Afrika om van het banket te genieten. In Afrika zijn de seizoenen namelijk niet gelijkmatig veranderd. Bonte vliegenvangers komen met andere woorden te laat uit hun ei voor het grote ‘rupsen-banket’.

Bron: Waarnemingen.be (Natuurpunt); national geographic

Geleedpotigen

Vlinders en libellen verschijnen steeds vroeger in de lente.

Enkele voorbeelden:

  • Zo waren door de vroege warme temperaturen in februari 2021 citroenvlinders eerder wakker dan anders.
  • Een ander voorbeeld is het ‘bruin blauwtje’: deze vlinder ontpopt zich vroeger in het voorjaar en sterft later in het najaar dan twintig jaar geleden.
  • De dagpauwoog, ook een vlindersoort, kan tegenwoordig door het vervroegen van de lente zelfs een extra generatie voortbrengen (1 generatie = eitje – rups – pop – vlinder).

De rupsen en vlinders komen eerder in het jaar voor dan vroeger. Denk maar aan de problemen met eikenprocessierupsen die de laatste jaren door drogere septembermaanden en warmere lentes vaker overleven en voorkomen.

Bron: vrt nieuws ; Waarnemingen.be (Natuurpunt); Vivara.be (in samenwerking met Natuurpunt en vogelbescherming);

Ook sommige opvallende keversoorten verschijnen steeds vroeger in de tuinen. De meikever komt tegenwoordig in april al in sommige tuinen voor (misschien moet men zijn naam veranderen in aprilkever … ).

Ook grote keversoorten zoals het vliegend hert en de neushoornkever worden tegenwoordig vroeger waargenomen dan enkele decennia geleden. Bovendien komen ze niet minder voor dan vroeger.

Nochtans verdwijnt hun leefomgeving, want veel oude bossen worden gekapt en deze kevers leven van dood hout. Dit komt doordat ze beter overleven tijdens de mildere winters in vergelijking met de koudere winters van vele decennia geleden.

Een opvallend fenomeen is het vaker voorkomen van teken, en de ziektes die ze meebrengen, in onze streken.

  • De toename door de tijd heen heeft enerzijds te maken met een verhoogde overleving in de winter.
  • Anderzijds komt dit vooral door een heropleving van de grote zoogdieren in Europa. (Zoogdieren zijn de gastheren, de dragers, van de teken.)

Door minder extreme koude is er een uitbreiding van teken naar Scandinavië en naar grotere hoogtes in bergketens. In onze streken is het moeilijker om de toename van het aantal teken aan het verschuiven van seizoenen te linken, aangezien teken onder andere ook beïnvloed worden door de vochtigheid en temperatuur in hun omgeving. Vooral langdurige droogte doet het aantal teken in onze streken in sommige zomers eerder afnemen dan toenemen.

Bronnen: Perret et al., 2004; Lindgren et al., 2006; Ostfeld et al., 2006; Medlock et al., 2015; Alkishe et al., 2017; Nah et al., 2020; met dank aan Mats Van Gestel – doctoraatstudent aan de Universiteit Antwerpen)

Amfibieën en reptielen

Veel amfibiesoorten overwinteren op een andere plaats dan de plaats waar ze hun eitjes leggen. Bijgevolg trekken ze elk jaar heen en weer van de ene poel naar de andere.
Tijdens deze amfibieëntrek steken ze soms drukke straten over, waar natuurliefhebbers ze soms helpen met oversteken. Dit doen ze via emmers waar de amfibieën in vallen vooraleer ze de straat zouden kunnen oversteken. Op die manier is het ook mogelijk om het aantal doortrekkende amfibieën te tellen.

  • De ‘startdag’ is de dag waarop 5% van het totaal aantal doortrekkende amfibieën wordt geregistreerd bij overzetacties.
  • In 2020 was deze startdag al op 5 februari, wat erg vroeg is.
  • Samen met 2004, is dit de vroegste startdag die in Vlaanderen ooit werd opgetekend.
  • De voorbije 30 jaar is deze ‘5%-startdag’ gemiddeld één dag om de twee jaar vervroegd.

Het vervroegen van deze startdag is niet zo erg. Wat wel onrustwekkend is, is dat warme wintertemperaturen er waarschijnlijk voor zorgen dat amfibieën niet in volle winterrust (kunnen) gaan of nu en dan uit hun winterslaap ontwaken wegens ‘te warm’. Een verstoorde winterrust heeft erg nadelige gevolgen omdat hierdoor een deel van de opgeslagen vetreserves te vroeg of te snel wordt verbruikt.
Mogelijk leidt dit ertoe dat kikkers, padden en salamanders in een niet-optimale lichaamsconditie aan het voortplantingsseizoen beginnen. Hierdoor worden eitjes van een mindere kwaliteit afgezet, wat kan leiden tot minder (levenskrachtige) larven. Zo’n negatieve spiraal zou op korte termijn een grote zichtbare impact kunnen hebben op populaties.

Voor reptielen is de recente opwarming en het verschuiven van de seizoenen vaak een positief gegeven: veel reptielen leven oorspronkelijk in warmere streken.

Voor de adder hebben opeenvolgende jaren van warmte en droogte er bijvoorbeeld voor gezorgd dat het ‘vroegterecord’ qua geboortedatum van de eerste baby’s sneuvelde.

Ook de datum waarop jaarlijks de eerste mannetjes worden gezien, ligt de afgelopen tien jaar gemiddeld meer dan een week vroeger dan in de periode van 2000 - 2010.

Het opkomen van de muurhagedis in Vlaanderen is ook een voorbeeld van een ‘positief’ effect door het warmere klimaat.

Sinds 2004 wordt deze reptielsoort steeds vaker in onze streken waargenomen. Er komen (op termijn) dus enkele soorten bij.
Jammer genoeg zijn er ook veel inheemse soorten aan het verdwijnen. Voor zeven van onze inheemse amfibiesoorten (heikikker, poelkikker, boomkikker, rugstreeppad, knoflookpad, vroedmeesterpad en kamsalamander) en een reptielsoort (gladde slang) werd een soortbeschermingsprogramma opgemaakt om een gunstige staat van instandhouding te behouden en te verkrijgen. Voor een aantal van deze soorten is de kans groot dat ze in de komende decennia in het Vlaamse landschap verdwijnen.

Met uitzondering van het jaar 2021, blijken de afgelopen lentes en zomers zo warm te zijn geweest dat Griekse landschildpadden zich konden voortplanten

  • Eieren van Griekse landschildpadden (een reptielensoort) worden meestal bij ongeveer 33°C uitgebroed.
    Bij die temperatuur duurt het ruim 55 dagen voor ze uitkomen.
  • Bij 26° kan dat al 80 dagen duren, waardoor deze landschildpadden zich in onze streken normaal nooit kunnen voortplanten.

Toch is dit in 2020 gelukt, door een vroege en warme start van de lente, gevolgd door een warme zomer.

Bron: curieuzeneuzen.be;